Nota van wijziging : Derde nota van wijziging
36 576 Regels omtrent productie, transport en levering van warmte (Wet collectieve warmte)
Nr. 36 DERDE NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 10 juni 2025
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1 wordt gewijzigd als volgt:
1. In de definitie van aangewezen warmtebedrijf en in de definitie van aanwijzing
wordt «of 12.2, eerste, tweede, derde, of vierde lid,» vervangen door «12.2, eerste,
tweede, derde, of vierde lid, of 12.3. eerste lid,».
2. In de definitie van Onze Minister wordt «voor Klimaat en Energie» vervangen door
«van Klimaat en Groene Groei».
3. In de definitie van warmtenet, wordt in onderdeel c na «gelegen» ingevoegd «, tenzij
op het perceel, in het gebouw of werk tevens warmte wordt geleverd op een leveringsaansluiting».
4. In de definitie van warmtetransportbeheerder wordt «onderneming» vervangen door
«warmtetransportonderneming» en na «artikel 5.1, eerste lid,» ingevoegd «of artikel 12.12a,
eerste lid,»
5. In de opsomming wordt na de definitie van warmetransportbeheerder een nieuwe definitie
ingevoegd, luidende:
– warmtetransportonderneming: onderneming die zich bezig houdt of voornemens is zich bezig te houden met het beheer,
aanleg of onderhoud van een warmtetransportnet en het transport van warmte over een
warmtetransportnet;.
B
Artikel 1.2 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid, onderdeel a, vervalt het woord «voor».
2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt na «gelegen» ingevoegd «, tenzij op het perceel,
in het gebouw of werk tevens warmte wordt geleverd op een leveringsaansluiting».
3. Onder vervanging van de punt aan het slot van het vierde lid, onderdeel b, door
een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. wanneer er sprake is van transport en doorlevering van warmte door een verhuurder
aan zijn huurder als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, en transport en doorlevering
van warmte door een vereniging van eigenaars of een daarmee vergelijkbare rechtsvorm
aan haar leden als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f.
C
Artikel 2.2 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid, onderdeel d, wordt:
a. «die een volledige dochtermaatschappij is van» vervangen door «waarvan alle aandelen
direct of indirect gehouden worden door»;
b. een zin toegevoegd, luidende: Het derde lid is van overeenkomstige toepassing.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Onder indirect berusten wordt verstaan dat meer dan 50% van de aandelen in een
warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang of warmtenetbedrijf berusten bij
één of meer rechtspersonen waarvan meer dan 50% van de aandelen van elke rechtspersoon
worden gehouden door de Staat der Nederlanden, een provincie, gemeente of ander openbaar
lichaam. De aandelen, bedoeld in de eerste volzin, kunnen worden gehouden door één
of meerdere tussengelegen rechtspersonen, mits in elke schakel in de keten telkens
meer dan 50% van de aandelen berusten bij één of meer rechtspersonen waarvan meer
dan 50% van de aandelen worden gehouden door de Staat der Nederlanden, een provincie,
gemeente of ander openbaar lichaam. Artikel 2.3, eerste lid, is van overeenkomstige
toepassing.
D
Artikel 2.3 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Een warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang treft geen statutaire afspraken
en de leden, vennoten of aandeelhouders maken geen contractuele afspraken die ervoor
zorgen dat de Staat der Nederlanden, een provincie, gemeente of ander openbaar lichaam
die afzonderlijk of gezamenlijk direct of indirect meer dan 50% van de aandelen houden
of doorslaggevende zeggenschap in een aangewezen warmtebedrijf hebben, feitelijk geen
doorslaggevende zeggenschap over het warmtebedrijf heeft, indien het een warmtebedrijf
met een publiek meerderheidsbelang betreft:
a. waarvan niet alle aandelen direct of indirect berusten bij de Staat der Nederlanden,
een provincie, gemeente of ander openbaar lichaam, of,
b. dat een warmte joint-venture is, waaraan een warmteleveringsbedrijf deelneemt waarvan
niet alle aandelen direct of indirect berusten bij de Staat der Nederlanden, een provincie,
gemeente of ander openbaar lichaam.
2. Onder vernummering van het tweede tot en met zesde lid tot het derde tot en met
zevende lid, wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een warmtenetbedrijf als bedoeld
in artikel 2.2, eerste lid, onderdeel b, waarvan niet alle aandelen direct of indirect
berusten bij de Staat der Nederlanden, een provincie, gemeente of ander openbaar lichaam.
3. In het derde lid (nieuw) wordt «aandeelhouders» vervangen door «leden, vennoten
of aandeelhouders».
4. In het zesde lid (nieuw) wordt een zin toegevoegd, luidende: De statuten van het
warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang kennen geen bepalingen die de vaststelling
van de tarieven onderwerpen aan de goedkeuring of instemming van de algemene vergadering
of de strekking hebben het bestuur dienaangaande een bindende instructie te geven,
noch zijn contractuele afspraken van een dergelijke strekking geoorloofd hetzij tussen
aandeelhouders, leden of vennoten onderling hetzij van aandeelhouders, leden of vennoten
met het warmtebedrijf of het bestuur van het warmtebedrijf.
5. In het zevende lid (nieuw) wordt:
a. in onderdeel a «tweede lid» vervangen door «derde lid»;
b. in onderdeel b «derde lid» vervangen door «vierde lid».
E
In artikel 2.4, tweede lid, onderdeel b, wordt «artikel 2.3,» vervangen door «het».
F
Artikel 2.5 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het tweede lid, onderdelen a en d, wordt «plaats vindt» telkens vervangen door
«plaatsvindt».
2. In het tiende lid, wordt «zevende lid» vervangen door «achtste lid».
G
In artikel 2.7, tweede lid, onderdelen a en d, wordt «plaats vindt» telkens vervangen
door «plaatsvindt».
H
Artikel 2.8 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het achtste lid wordt «5» vervangen door «vijf».
2. In het dertiende lid, onderdeel a, vervalt «, negende lid».
I
Artikel 2.9 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid, wordt «2.20, vierde lid» vervangen door «2.20, vijfde lid».
2. In het tweede lid, onderdeel b, vervalt «op grond van het eerste lid».
3. In het vijfde lid, onderdeel a, wordt «in in» vervangen door «in».
J
Na artikel 2.10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 2.10a overdracht doorslaggevende zeggenschap
1. Een wijziging van de doorslaggevende zeggenschap in een aangewezen warmtebedrijf
behoeft instemming van Onze Minister.
2. De doorslaggevende zeggenschap in een aangewezen warmtebedrijf kan alleen gewijzigd
worden indien door deze wijziging deze zeggenschap direct of indirect komt te berusten
of blijft berusten bij de Staat der Nederlanden, een provincie, gemeente of ander
openbaar lichaam.
3. Het tweede lid is tot zeven jaar na inwerkingtreding van dit artikel niet van toepassing
als de Staat der Nederlanden, een provincie, gemeente of ander openbaar lichaam niet
binnen een door Onze Minister bij ministeriële regeling te bepalen termijn kenbaar
heeft gemaakt de doorslaggevende zeggenschap direct of indirect in het aangewezen
warmtebedrijf over te willen nemen. Artikel 2.6, derde lid, is van overeenkomstige
toepassing.
4. Alvorens het aangewezen warmtebedrijf een aanvraag om een instemming als bedoeld
in het eerste lid indient, dient dit warmtebedrijf een aanvraag in bij de Autoriteit
Consument en Markt waarin de Autoriteit Consument en Markt verzocht wordt bij besluit
vast te stellen of het warmtebedrijf na wijziging van de doorslaggevende zeggenschap:
a. voldoende beschikt over de organisatorische en technische bekwaamheid noodzakelijk
voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 2.12, voor zijn warmtekavels;
b. voldoende financieel in staat is de taken, bedoeld in artikel 2.12, voor zijn warmtekavels
uit te voeren.
5. De Autoriteit Consument en Markt kan aan het besluit op grond van het vierde lid
voorschriften en beperkingen verbinden.
6. Bij een aanvraag om instemming overlegt het aangewezen warmtebedrijf in ieder geval
het besluit, bedoeld in het vierde lid, waarin de Autoriteit Consument en Markt heeft
vastgesteld dat het warmtebedrijf na wijziging van de doorslaggevende zeggenschap,
bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de gronden, genoemd in het vierde lid, onderdelen a
en b.
7. Onze Minister beslist uitsluitend afwijzend op een aanvraag om instemming indien
niet voldaan is aan het tweede lid onverminderd het bepaalde in het derde lid.
8. Rechtshandelingen verricht in strijd met het eerste en tweede lid zijn vernietigbaar.
9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. de omstandigheden waarin er sprake is van directe of indirecte overdracht van de
doorslaggevende zeggenschap;
b. de wijze waarop de aanvraag om instemming wordt ingediend, de bij de aanvraag om
instemming te verstrekken gegevens en bescheiden en de termijn waarbinnen Onze Minister
een besluit neemt;
c. de wijze waarop de aanvraag om een besluit als bedoeld in het vierde lid wordt
ingediend, de bij de aanvraag om dat besluit te verstrekken gegevens en bescheiden
en de termijn waarbinnen de Autoriteit Consument en Markt een besluit neemt;
d. de gronden, genoemd in het vierde lid.
10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
over:
a. de voorschriften en beperkingen, bedoeld in het vijfde lid;
b. de afwijzingsgrond, genoemd in het zevende lid.
K
Artikel 2.11 wordt gewijzigd als volgt:
1. Voor de tekst wordt «1» geplaatst.
2. Na het eerste lid (nieuw) wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Onze Minister zendt aan de Autoriteit Consument en Markt een afschrift van de instemming
met de wijziging van de doorslaggevende zeggenschap, bedoeld in artikel 2.10a, eerste
lid.
L
In artikel 2.15, vierde lid, onderdeel c, wordt «redelijke rendement» vervangen door
«redelijk rendement».
M
In artikel 2.16, achtste lid, wordt «tiende en elfde lid» vervangen door «negende
tot en met elfde lid».
N
In artikel 2.24, vijfde lid, onderdeel c, wordt «bedoeld in het eerste lid, en vijfde
lid, onderdeel b» vervangen door «bedoeld in onderdeel b, en het eerste lid».
O
In artikel 2.29, vijfde lid, onderdeel b, wordt «redelijke rendement» vervangen door
«redelijk rendement».
P
Artikel 2.44 wordt gewijzigd als volgt:
1. Aan het eerste lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Het is verboden de economische
eigendom van het warmtenet geheel of deels over te dragen aan een derde of het warmtenet
geheel of deels te bezwaren met een zekerheidsrecht ten gunste van een directe of
indirecte aandeelhouder of certificaathouder van het warmtebedrijf waardoor de feitelijke
zeggenschap over het warmtenet direct of op termijn niet langer bij het warmtebedrijf
rust.
2. In het derde lid wordt «artikel 2.10» vervangen door «artikel 2.10, eerste lid,».
3. In het vijfde lid, wordt «het eigendom» vervangen door «de eigendom».
4. Na het vijfde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Het vierde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing indien de doorslaggevende
zeggenschap in een aangewezen warmtebedrijf wordt gewijzigd op grond van artikel 2.10a,
eerste lid.
Q
In artikel 2.48 wordt «2.12, derde lid» vervangen door «2.12, vijfde lid».
R
Artikel 2.49 wordt gewijzigd als volgt:
1. In onderdeel a wordt:
a. «2.8, negende lid» vervangen door «2.8, elfde lid»;
b. «2.15, elfde lid» vervangen door «2.15, negende lid».
2. In onderdeel b wordt na «2.10, vijfde lid,» ingevoegd «2.10a, vijfde lid,».
S
Artikel 3.1 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het vierde lid komt te luiden:
4. Indien de Autoriteit Consument en Markt op grond van het derde lid het warmtebedrijf
heeft gemeld dat een aanvraag om een besluit moet worden ingediend, kan de Autoriteit
Consument en Markt aan het besluit, bedoeld in het derde lid, voorschriften en beperkingen
verbinden.
2. In het zesde lid, aanhef, wordt «dat in een warmtekavel ligt van een aangewezen
warmtebedrijf» vervangen door «binnen een warmtekavel».
T
Artikel 3.3 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid, wordt «2.20, vierde lid» vervangen door «2.20, vijfde lid».
2. Het zesde lid komt te luiden:
6. Indien de ontheffing op grond van het tweede lid, onderdeel b, wordt ingetrokken
wordt het warmtebedrijf alleen een aangewezen warmtebedrijf voor het gebied waarvoor
de ontheffing gold als het aangewezen warmtebedrijf een warmtebedrijf of warmtegemeenschap
als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, is. Het gebied wordt geacht een warmtekavel
te zijn. De beperkingen en voorschriften verbonden aan de ontheffing gaan gelden als
aan de aanwijzing verbonden beperkingen en voorschriften.
3. Onder vernummering van het zevende en achtste lid tot het achtste en negende lid
wordt een lid ingevoegd, luidende:
7. In afwijking van het zesde lid kan tot zeven jaar na inwerkingtreding van dit artikel
het aangewezen warmtebedrijf ook een ander warmtebedrijf dan een warmtebedrijf met
een publiek meerderheidsbelang of een warmtegemeenschap zijn, als er geen warmtebedrijf
met een publiek meerderheidsbelang of geen warmtegemeenschap binnen een bij ministeriële
regeling te bepalen termijn bij het college kenbaar heeft gemaakt de aanwijzing over
te willen nemen. Artikel 2.6, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
U
Artikel 3.4, vierde lid, komt te luiden:
4. Indien de Autoriteit Consument en Markt op grond van het derde lid het warmtebedrijf
heeft gemeld dat een aanvraag om een besluit moet worden ingediend, kan de Autoriteit
Consument en Markt aan het besluit, bedoeld in het derde lid, voorschriften en beperkingen
verbinden.
V
Aan artikel 3.11, eerste lid, wordt een zin toegevoegd luidende: Het is verboden de
economische eigendom van het warmtenet geheel of deels over te dragen aan een derde
of het warmtenet geheel of deels te bezwaren met een zekerheidsrecht ten gunste van
een directe of indirecte aandeelhouder of certificaathouder van het warmtebedrijf
waardoor de feitelijke zeggenschap over het warmtenet direct of op termijn niet langer
bij het warmtebedrijf rust.
W
Artikel 4.1 wordt gewijzigd als volgt:
1. Aan het derde lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Het college plaatst een
mededeling in de Staatscourant en op andere geschikte wijze binnen twee weken nadat
de ontheffing van rechtswege is verleend.
2. Het vierde lid komt te luiden:
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
over:
a. de wijze waarop melding wordt gedaan en de bij de melding te verstrekken gegevens
en bescheiden;
b. de mededeling, bedoeld in het derde lid.
3. Na het vierde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over
wanneer er sprake is van voorgenomen levering en voorgenomen transport van warmte
aan zijn huurder of de leden van de vereniging van eigenaars of een daarmee vergelijkbare
rechtsvorm.
X
In artikel 4.2, tweede lid, wordt «dat in een warmtekavel ligt van een aangewezen
warmtebedrijf» vervangen door «binnen een warmtekavel».
Y
Aan artikel 4.3, derde lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Het college plaatst
een mededeling in de Staatscourant en op andere geschikte wijze binnen twee weken
nadat de ontheffing van rechtswege is verleend.
Z
Artikel 5.1 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «onderneming» vervangen door «warmtetransportonderneming»
en «een warmtetransportbeheerder» vervangen door «deze onderneming».
2. In het tweede lid wordt «onderneming» vervangen door «warmtetransportonderneming».
3. In het vierde lid wordt «overlegt de onderneming» vervangen door «overlegt de warmtetransportonderneming».
4. In het vijfde lid wordt «warmtetransportbeheerder» vervangen door «warmtetransportonderneming».
AA
Artikel 5.3 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het vijfde lid, wordt «een onderneming» vervangen door «een warmtetransportonderneming».
2. In het zesde lid, onderdeel b, wordt «warmtetransportbeheerder» vervangen door
«warmtetransportonderneming».
AB
In artikel 5.4, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, wordt «andere onderneming» telkens
vervangen door «andere warmtetransportonderneming».
AC
Artikel 5.14, tweede lid, komt te luiden:
2. Onder indirect berusten wordt verstaan dat de aandelen in een warmtetransportbeheerder
berusten bij één of meer rechtspersonen waarvan alle aandelen van elke rechtspersoon
worden gehouden door de Staat der Nederlanden, een provincie, gemeente of ander openbaar
lichaam. De aandelen, bedoeld in de eerste volzin, kunnen worden gehouden door één
of meerdere tussengelegen rechtspersonen, mits in elke schakel in de keten telkens
alle aandelen berusten bij één of meer rechtspersonen waarvan de aandelen worden gehouden
door de Staat der Nederlanden, een provincie, gemeente of ander openbaar lichaam.
AD
Aan artikel 5.15, eerste lid, wordt een zin toegevoegd luidende: Het is verboden de
economische eigendom van het warmtetransportnet geheel of deels over te dragen aan
een derde of het warmtetransportnet geheel of deels te bezwaren met een zekerheidsrecht
ten gunste van een directe of indirecte aandeelhouder of certificaathouder van de
warmtetransportbeheerder waardoor de feitelijke zeggenschap over het warmtetransportnet
direct of op termijn niet langer bij de warmtetransportbeheerder rust.
AE
In het opschrift van artikel 5.16 en in artikel 5.16, eerste, derde, vierde en vijfde
lid, onderdeel a, wordt «warmteprogramma» telkens vervangen door «warmtetransportprogramma».
AF
Artikel 5.17 wordt gewijzigd als volgt:
1. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot het derde en vierde lid, wordt
na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:
2. In afwijking van het eerste lid kan het college warmtetransportcapaciteit afnemen
van de warmtetransportbeheerder indien het een gemeente betreft op wiens grondgebied
de warmtetransportcapaciteit wordt gebruikt of zal worden gebruikt.
2. In het vierde lid (nieuw) wordt:
a. in onderdeel a «eigen gebruik» vervangen door «gebruik»;
b. in onderdeel b «tweede lid» vervangen door «derde lid».
AG
Artikel 6.4 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het tweede lid wordt «artikel 6.5 eerste lid» vervangen door «artikel 6.5, eerste
lid».
2. In het derde lid, onderdeel b, wordt «producent» vervangen door «producent van
thermische energie».
AH
In artikel 6.6 wordt «producent» vervangen door «producent van thermische energie».
AI
In artikel 6.9, tweede lid, onderdeel e, wordt «artikel 6.5 eerste lid» vervangen
door «artikel 6.5, eerste lid».
AJ
In artikel 6.14, derde lid, vervalt «Het is verboden in strijd te handelen met een
voorschrift of beperking».
AK
Na artikel 6.15 wordt een nieuw artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 6.16 verbod handelen in strijd met voorschriften en beperkingen
Het is verboden te handelen in strijd met een voorschrift of beperking:
a. als bedoeld in artikel 6.10, vierde lid;
b. als bedoeld in artikel 6.14, derde lid.
AL
Aan artikel 7.13c, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van
onderdeel a door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
b. voor zover het aangewezen warmtebedrijf de kosten in verband met de vereveningstoeslag
in de situatie, bedoeld in artikel 7.13b, vierde lid, niet in rekening kan brengen.
AM
In artikel 7.25, eerste lid, vervalt «ter uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 5.6,
eerste lid».
AN
Artikel 7.26, tweede lid, komt te luiden:
2. Het transporttariefvoorstel is non-discriminatoir, is gebaseerd op de op grond
van artikel 7.25, vijfde lid, vastgestelde toegestane warmtetransportinkomsten en
bevat een voorstel voor een tarief ten aanzien van het transport van warmte en de
overige goederen en diensten.
AO
Na artikel 7.26 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 7.26a transporttarieven op basis van werkelijke kosten
1. In afwijking van artikel 7.25, eerste lid, en artikel 7.26 brengt een warmtetransportbeheerder
voor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen goederen en diensten
ten hoogste de tarieven in rekening die gebaseerd zijn op de werkelijke kosten van
deze goederen en diensten.
2. De Autoriteit Consument en Markt toetst of de tarieven, bedoeld in het eerste lid,
gebaseerd zijn op de werkelijke kosten.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
over:
a. wanneer de tarieven, bedoeld in het eerste lid, gebaseerd zijn op werkelijke kosten;
b. de procedure van toetsing, bedoeld in het tweede lid.
AP
Artikel 9.1 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt na «artikelen 1.2, tweede tot en met vierde lid,» ingevoegd
«2.3, 2.10a,», wordt «2.12, eerste tot en met derde lid, en zevende lid,» vervangen
door «2.12,», wordt na «6.2,» ingevoegd «6.5,», wordt na «6.15, eerste lid,» ingevoegd
«6.16, onderdeel a,», wordt «7.21b, derde tot en met vijfde lid,» vervangen door «7.21b,
derde tot en met vijfde lid, 7.22, 7.23,», wordt na «9.9,» ingevoegd «10,», wordt
«12.7, eerste lid,» vervangen door «12.7,» en wordt «en 12.10, tweede tot en vierde
lid,» vervangen door «12.10, tweede tot en met vijfde lid, 12.12a, tweede lid, 12.14a
en 12.14b, onderdeel b,».
2. In het tweede lid wordt na «9.2, tweede lid,» ingevoegd «12.4,» en «en 12.12» vervangen
door «, 12.12 en 12.14b, onderdeel a,».
3. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid wordt een
lid ingevoegd, luidende:
3. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens artikel 6.14 bepaalde
zijn belast de daartoe bij besluit van Onze Minister aangewezen personen.
AQ
Artikel 9.3 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het tweede lid, wordt «plaats vindt» vervangen door «plaatsvindt».
2. In het vierde lid, wordt «artikel 6.14, eerste en vierde lid» vervangen door «de
artikelen 6.14, eerste en vierde lid, en 6.16, onderdeel b,».
AR
Artikel 9.4 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid, wordt «2.45, eerste lid,» vervangen door «2.45,».
2. In het derde lid wordt «plaats vindt» vervangen door «plaatsvindt».
AS
In artikel 9.6, negende lid, wordt «staat» vervangen door «Staat der Nederlanden».
AT
In artikel 11.2, tweede lid, wordt na «artikelen» ingevoegd «2.10a, eerste lid,».
AU
Artikel 11.4, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:
1. In onderdeel c wordt «verbruikers» vervangen door «kleinverbruikers, huurders en
leden van een vereniging van eigenaars of een daarmee vergelijkbare rechtsvorm die
warmte afnemen van een klein collectief warmtesysteem».
2. In onderdeel d wordt «verbruikers» vervangen door «grootverbruikers».
AV
Artikel 11.5, onderdeel b, komt te luiden:
b. het besluit tot wijziging van een warmtekavel en wijziging van een aanwijzing op
grond van artikel 2.8, eerste, vijfde en zesde lid, als één besluit aangemerkt.
AW
Na artikel 11.7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 11.8 lex silencio positivo
Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is
paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op besluiten
genomen bij of krachtens hoofdstukken 2, 3, 4, 5, 6 en 12.
AX
In artikel 12.1, eerste lid, wordt «7» vervangen door «zeven».
AY
Artikel 12.2 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het tweede lid wordt «transporteert en levert» vervangen door «transporteert
of levert».
2. In het vijfde lid, onderdeel a, wordt «5» vervangen door «vijf».
3. In het zevende lid wordt na «eerste lid,» ingevoegd «voor zover deze overeenkomst
het warmtebedrijf een recht of verplichting als bedoeld in het eerste lid, geeft,»
4. Na het zevende lid worden drie leden toegevoegd, luidende:
8. Voor de toepassing van het tweede lid geldt in afwijking van de definitie van warmtebedrijf
in artikel 1.1 dat een warmtebedrijf zich bezig houdt of voornemens is zich bezig
te houden met het transport of de levering van warmte.
9. Het tweede lid is niet van toepassing op het transport van warmte, bedoeld in artikel 12.10,
tweede lid.
10. Dit artikel is niet van toepassing op de levering van warmte door een warmtebedrijf
met een klein collectief warmtesysteem, bedoeld in artikel 12.11, eerste lid.
AZ
Artikel 12.3 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het opschrift wordt «warmtekavels» vervangen door «gebieden».
2. Het eerste en tweede lid komen te luiden:
1. In afwijking van artikel 12.2 wijst het college maar één warmtebedrijf aan voor
de gebieden, bedoeld in artikel 12.2, eerste, tweede, derde of vierde lid, indien:
a. zonder samenvoeging van de gebieden de collectieve warmtevoorziening in het ene
gebied afhankelijk is van de toegang tot de collectieve warmtevoorziening van het
andere gebied om warmte te kunnen leveren aan verbruikers, en
b. in deze gebieden hetzelfde warmtebedrijf warmte levert. Indien niet hetzelfde warmtebedrijf
warmte levert maar verschillende groepsmaatschappijen behorende tot dezelfde groep,
geven deze groepsmaatschappijen binnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
bepaalde termijn na inwerkingtreding van dit artikel aan welke van deze groepsmaatschappijen
het aangewezen warmtebedrijf zal zijn. Artikel 12.2, vijfde, zevende tot en met tiende
lid, is van overeenkomstige toepassing.
2. De gebieden, bedoeld in het eerste lid, aanhef, worden aangemerkt als warmtekavel
met dien verstande dat de warmtekavel niet aaneengesloten hoeft te zijn.
3. In het derde lid, wordt «aan een warmtekavel niet een ander warmtekavel wordt toegevoegd»
vervangen door «de gebieden niet worden samengevoegd».
BA
Artikel 12.4, zevende lid, komt te luiden:
7. Op de berekening van de duur van de aanwijzing, bedoeld in artikel 12.3, eerste
lid, is het tweede tot en met zesde lid en achtste lid, van overeenkomstige toepassing.
BB
In artikel 12.5, vierde lid, onderdeel a, wordt:
a. «het derde lid» vervangen door «het eerste lid»;
b. na «het warmtebedrijf» ingevoegd «, bedoeld in het tweede lid,».
BC
In artikel 12.6, wordt «en de wijziging van de aanwijzing, bedoeld in artikel 12.3,
eerste lid.» vervangen door «12.3, eerste lid, en 12.5, vierde lid, onderdeel a.».
BD
In artikel 12.8 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het tweede lid, wordt voor «Het college» een zin ingevoegd, luidende:
Het uitgewerkt kavelplan behoeft instemming van het college.
2. In het tweede lid wordt:
a. na «tot en met k,» ingevoegd «vijfde, zesde, tiende en elfde lid»;
b. in onderdeel a «onderdeel f» vervangen door «tweede lid, onderdeel f,»;
c. in onderdeel b «onderdeel i» vervangen door «tweede lid, onderdeel i,».
3. Na het derde lid word een lid toegevoegd luidende:
4. Het college kan voorschriften en beperkingen aan een instemming verbinden.
BE
Artikel 12.10 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het tweede lid wordt na «een klein collectief warmtesysteem» ingevoegd «zijn
de artikelen 2.44, eerste lid, en 3.11, eerste lid, niet van toepassing en».
2. In het derde lid wordt «De onderneming kan» vervangen door «In afwijking van artikel 2.44,
eerste lid, en 3.11, eerste lid, kan de onderneming».
3. Onder vernummering van het vierde lid tot het vijfde lid, wordt een nieuw lid ingevoegd,
luidende:
4. Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel het aangewezen warmtebedrijf
niet beschikt over de eigendom van een warmtenet of een deel daarvan maar een groepsmaatschappij
in de groep waartoe het aangewezen warmtebedrijf behoort, zijn de artikelen 2.44,
eerste lid, en 3.11, eerste lid, niet van van toepassing. De groepsmaatschappij beschikt
over de eigendom van het warmtenet. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.
BF
Artikel 12.11 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het college kan op aanvraag van een warmtebedrijf dat op het tijdstip van inwerkingtreding
van dit artikel warmte levert en transporteert met een klein collectief warmtesysteem
een ontheffing verlenen van artikel 1.2, eerste lid. Het warmtebedrijf dient binnen
een half jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel een aanvraag in.
De ontheffing geldt voor de gebieden, bedoeld in artikel 12.2, eerste tot en met vierde
lid, voor zover deze betrekking hebben op het klein collectief warmtsysteem. Artikel 12.2,
vijfde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing. In de ontheffing wordt het
gebied aangegeven waarvoor de ontheffing geldt.
2. In het derde lid wordt na «zesde lid,» ingevoegd «en het achtste lid,».
3. Het zevende lid komt te luiden:
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
over:
a. de voorschriften en beperkingen, bedoeld in het derde lid;
b. de afwijzingsgrond, genoemd in het tweede lid.
BG
Na artikel 12.12 wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:
§ 12.2.3a Bestaande warmtetransportnetten
Artikel 12.12a aanwijzing warmtetransportbeheerder
1. Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel een warmtetransportonderneming
een warmtetransportnet in een gebied in ontwikkeling en aangelegd heeft, verleent
Onze Minister binnen een half jaar na inwerkingtreding van dit artikel de onderneming
een aanwijzing voor dit gebied voor minimaal 20 en maximaal 30 jaar indien de onderneming
voldoet aan de voorwaarden gesteld in de artikelen 5.11, 5.12 en 5.14. Op de beoordeling
van de aanvraag is artikel 5.1, zesde lid, van overeenkomstige toepassing.
2. Onze Minister kan aan een aanwijzing voorschriften en beperkingen verbinden.
3. De aanwijzing wordt geacht een aanwijzing als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid,
te zijn.
4. Onze Minister zendt aan de Autoriteit Consument en Markt een afschrift van de aanwijzing.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over
de wijze waarop de aanvraag om een aanwijzing op grond van het eerste lid wordt ingediend,
de bij de aanvraag om een aanwijzing te verstrekken gegevens en bescheiden en de termijn
waarbinnen Onze Minister een besluit neemt.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
over:
a. de voorschriften en beperkingen, bedoeld in het tweede lid;
b. de voorwaarden, genoemd in het eerste lid.
BH
In het opschrift van artikel 12.14a vervalt «overgangsrecht».
BI
In § 12.3 worden voor artikel 12.15 twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 12.14b verbod handelen in strijd met voorschriften en beperkingen
Het is verboden te handelen in strijd met een voorschrift of beperking:
a. als bedoeld in de artikelen 12.4, eerste lid, 12.8, vierde lid, en 12.11, derde
lid;
b. als bedoeld in de artikelen 12.9, vierde lid, en 12.12a, tweede lid.
Artikel 12.14c kenmerken binneninstallatie en warmtebehoefte in een leveringsovereenkomst
1. De kenmerken van de binneninstallatie en de warmtebehoefte van het gebouw zoals
die op het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen 2.15 en 2.30 in een leveringsovereenkomst
tussen een aangewezen warmtebedrijf dan wel een warmtebedrijf waaraan een ontheffing
als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, is verleend, en een verbruiker staan, worden
beschouwd als te voldoen aan de vereisten van de kenmerken van de binneninstallatie
en de warmtebehoefte van het gebouw als bedoeld in artikel 2.30, eerste lid, onderdelen d
en f, en de kenmerken van de binneninstallatie en de warmtebehoefte van het gebouw
als bedoeld in artikel 2.15, tweede lid, onderdelen c en d.
2. Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen 2.15 en 2.30 de kenmerken
van de binneninstallatie en de warmtebehoefte van het gebouw niet in de leveringsovereenkomst,
bedoeld in het eerste lid, zijn omschreven, is het eerste lid van overeenkomstige
toepassing ten aanzien van de op dat tijdstip aanwezige binneninstallatie en geldende
warmtebehoefte van het gebouw, tenzij er sprake is van gebrekkig onderhoud of het
verkeerd ingeregeld zijn van de binneninstallatie.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
over wanneer sprake is van gebrekkig onderhoud of het verkeerd ingeregeld zijn van
de binneninstallatie als bedoeld in het tweede lid.
BJ
Artikel 12.16 komt te luiden:
Artikel 12.16
Verleende vergunningen op grond van artikel 9, eerste lid, van de Warmtewet vervallen
uiterlijk binnen een jaar na inwerkingtreding van artikel 12.2, 12.3 en 12.11 van
deze wet, of zo eerder, indien het college:
a. op grond van artikel 12.2, eerste, tweede, derde of vierde lid, of 12.3, eerste
lid, een warmtebedrijf een aanwijzing heeft verleend, of
b. op grond van artikel 12.11, eerste lid, een warmtebedrijf een ontheffing heeft
verleend.
BK
Artikel 12.17 komt te luiden:
Artikel 12.17 Warmtewet tijdelijk van toepassing op bestaande warmtebedrijven en nieuw
aangewezen warmtebedrijven die warmte leveren aan meer dan 1.500 verbruikers
1. Tot het tijdstip waarop het college op grond van artikel 12.2, eerste, tweede,
derde of vierde lid, of 12.3, eerste lid, een warmtebedrijf heeft aangewezen voor
een warmtekavel en tot ten hoogste een jaar na inwerkingtreding van dit artikel, blijven
op een leverancier als bedoeld in artikel 1 van de Warmtewet die warmte levert aan
meer dan 1.500 verbruikers, de artikelen 1, 2, eerste, derde en achtste lid, 4a, eerste,
tweede en vierde lid, 5, 5a, 6, 7, artikel 8, eerste lid, vijfde lid, zesde lid, onderdelen b
en c, zevende lid, achtste lid, 9, 10, 11, 12a, 12b, 12c, 12d, 13, 15, 17, 18, 20,
23 en 24 van de Warmtewet en de daarop berustende bepalingen zoals deze luidden onmiddellijk
voor inwerkingtreding van dit artikel van toepassing.
2. Tot het tijdstip waarop het college op grond van artikel 12.2, eerste, tweede,
derde of vierde lid, of 12.3, eerste lid, een warmtebedrijf heeft aangewezen voor
een warmtekavel, en tot ten hoogste een jaar na inwerkingtreding van dit artikel:
a. zijn de artikelen 1.1, 2.18, 2.19, 2.30 tot en met 2.33, 2.35 tot en met 2.43,
2.47, 6.1, 6.2, 7.8, 7.8a, 9.8, en 10, eerste lid, onderdeel a, tweede en derde lid,
van deze wet van overeenkomstige toepassing op de leverancier, bedoeld in het eerste
lid;
b. zijn op het toezicht op en de naleving van het bij of krachtens de artikelen, bedoeld
in het eerste lid, bepaalde, de artikelen 9.1, eerste lid, 9.2, eerste lid, 9.3, eerste
lid, en 9.4, eerste en zevende lid, van deze wet van overeenkomstige toepassing;
c. is artikel 1.2, eerste lid, niet van toepassing op de levering of het transport
van warmte door de leverancier, bedoeld in het eerste lid.
3. Vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen 7.1, 7.2, 7.10, derde
tot en met vijfde lid, 7.12, 7.13 en 7.23 van deze wet, zijn, in afwijking van het
eerste lid, de artikelen 2, derde lid, 4a, eerste, tweede en vierde lid, 5, 5a, 6,
8, eerste lid, aanhef, zinssnede «tegen ten hoogste een door de Autoriteit Consument
en Markt vast te stellen tarief» en laatste volzin, vijfde lid, zesde lid, onderdelen b
en c, en achtste lid, 23 en 24 van de Warmtewet en de daarop berustende bepalingen
niet langer van toepassing op de levering van warmte door een leverancier als bedoeld
in het eerste lid.
4. Vanaf het tijdstip, bedoeld in het derde lid, tot het tijdstip waarop het college
op grond van artikel 12.2, eerste, tweede, derde of vierde lid, of 12.3, eerste lid,
een warmtebedrijf heeft aangewezen voor een warmtekavel, zijn:
a. de artikelen 7.1, 7.2, 7.10, derde tot en met vijfde lid, 7.12, 7.13, 7.23 en 11.4,
eerste lid, onderdelen a en d, tweede en derde lid, van deze wet van overeenkomstige
toepassing op de levering van warmte door een leverancier als bedoeld in het eerste
lid;
b. op het toezicht op en de naleving van het bij of krachtens de artikelen, bedoeld
in onderdeel a, bepaalde, de artikelen 9.1, eerste lid, 9.2, eerste lid, 9.3, eerste
lid, en 9.4, eerste en zevende lid, van deze wet van overeenkomstige toepassing.
5. Indien de artikelen 7.1, 7.2, 7.10, derde tot en met vijfde lid, 7.12, 7.13 en
7.23 van deze wet nog niet in werking zijn getreden, zijn tot inwerkingtreding van
deze artikelen, op een warmtebedrijf dat is aangewezen op grond van artikel 2.5, eerste
lid, 2.7, eerste lid, 12.2, eerste, tweede, derde of vierde lid, of 12.3, eerste lid:
a. de artikelen 2, derde lid, 4a, eerste, tweede en vierde lid, 5, 5a, 6, 8, eerste
lid, vijfde lid, zesde lid, onderdelen b en c, en achtste lid, 23 en 24 van de Warmtewet
en de daarop berustende bepalingen van overeenkomstige toepassing;
b. op het toezicht op en de naleving van het bij of krachtens de artikelen, bedoeld
in onderdeel a, bepaalde, de artikelen 13, 15, 17 en 18 van de Warmtewet van overeenkomstige
toepassing.
BL
Na artikel 12.17 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 12.17a Warmtewet tijdelijk van toepassing op bestaande en nieuwe warmtebedrijven
die warmte leveren met een klein collectief warmtesysteem
1. Tot het tijdstip waarop het college een ontheffing heeft verleend op grond van
artikel 12.11, eerste lid, en tot ten hoogste een jaar na inwerkingtreding van dit
artikel blijven op een leverancier als bedoeld in artikel 1 van de Warmtewet die warmte
levert aan maximaal 1.500 verbruikers, huurders of leden van een vereniging van eigenaars
of een vergelijkbare rechtsvorm, de artikelen 1, 2, eerste, derde en achtste lid,
4a, eerste, tweede en vierde lid, 5, 5a, 6, 7, artikel 8, eerste lid, vijfde lid,
zesde lid, onderdelen b en c, zevende lid, achtste lid, 9, 10, 11, 12a, 12b, 12c,
12d, 13, 15, 17, 18, 20, 23 en 24 van de Warmtewet en de daarop berustende bepalingen
zoals deze luidden onmiddellijk voor inwerkingtreding van dit artikel van toepassing.
2. Tot het tijdstip waarop het college een ontheffing heeft verleend op grond van
artikel 12.11, eerste lid, en tot ten hoogste een jaar na inwerkingtreding van dit
artikel:
a. zijn de artikelen 1.1, 2.18, 2.19, 2.30 tot en met 2.33, 2.35 tot en met 2.42,
2.47, 6.1, 6.2, 7.8, 9.8, en 10, eerste lid, onderdeel a, tweede en derde lid, van
deze wet van overeenkomstige toepassing op de leverancier, bedoeld in het eerste lid;
b. zijn op het toezicht op en de naleving van het bij of krachtens de artikelen, bedoeld
in het eerste lid, bepaalde, de artikelen 9.1, eerste lid, 9.2, eerste lid, 9.3, eerste
lid, en 9.4, eerste en zevende lid, van deze wet van overeenkomstige toepassing;
c. is artikel 1.2, eerste lid, niet van toepassing op de levering of het transport
van warmte door een leverancier bedoeld in het eerste lid.
3. Vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen 7.15, 7.16, 7.20, 7.21
en 7.23 van deze wet, zijn, in afwijking van het eerste lid, de artikelen 2, derde
lid, 4a, eerste, tweede en vierde lid, 5, 5a, 6, 8, eerste lid, aanhef, zinssnede
«tegen ten hoogste een door de Autoriteit Consument en Markt vast te stellen tarief»
en laatste volzin, vijfde lid, zesde lid, onderdelen b en c, en achtste lid, 23 en
24 van de Warmtewet en de daarop berustende bepalingen niet langer van toepassing
op de levering van warmte door een leverancier als bedoeld in het eerste lid.
4. Vanaf het tijdstip, bedoeld in het derde lid, tot het tijdstip waarop het college
op grond van artikel 12.11, eerste lid, een ontheffing heeft verleend, zijn:
a. de artikelen 7.15, 7.16, 7.20, 7.21 en 7.23 en 11.4, eerste lid, onderdelen c en
d, tweede en derde lid, van deze wet van overeenkomstige toepassing op de levering
van warmte door een leverancier als bedoeld in het eerste lid;
b. op het toezicht op en de naleving van het bij of krachtens de artikelen, bedoeld
in onderdeel a, bepaalde, de artikelen 9.1, eerste lid, 9.2, eerste lid, 9.3, eerste
lid, en 9.4, eerste en zevende lid, van deze wet van overeenkomstige toepassing.
5. Indien de artikelen 7.15, 7.16, 7.20, 7.21 en 7.23 van deze wet nog niet in werking
zijn getreden, zijn tot inwerkingtreding van deze artikelen, op een warmtebedrijf
dat een ontheffing is verleend op grond van artikel 3.1, eerste lid, of 12.11, eerste
lid:
a. de artikelen 2, derde lid, 4a, eerste, tweede en vierde lid, 5, 5a, 6, 8, eerste
lid, vijfde lid, zesde lid, onderdelen b en c, en achtste lid, 23 en 24 van de Warmtewet
en de daarop berustende bepalingen van overeenkomstige toepassing;
b. op het toezicht op en de naleving van het bij of krachtens de artikelen, bedoeld
in onderdeel a, bepaalde, de artikelen 13, 15, 17 en 18 van de Warmtewet van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 12.17b Warmtewet tijdelijk van toepassing op bestaande verhuurders en verenigingen
van eigenaars
Tot het tijdstip waarop een verhuurder, vereniging van eigenaars of een daarmee vergelijkbare
rechtsvorm een melding heeft gedaan op grond van artikel 12.12, eerste lid, en tot
ten hoogste een half jaar na inwerkingtreding van dit artikel:
a. zijn de artikelen 1.1, 2.36 en 2.40 tot en met 2.42 van deze wet van overeenkomstige
toepassing op de levering van warmte door een leverancier als bedoeld in artikel 1a,
eerste lid, van de Warmtewet, voor zover het de levering en transport van warmte,
bedoeld in artikel 12.12, eerste lid, betreft;
b. zijn op het toezicht op en de naleving van het bij of krachtens de artikelen, bedoeld
in onderdeel a, bepaalde, de artikelen 9.1, eerste lid, 9.2, eerste lid, 9.3, eerste
lid, en 9.4, eerste en zevende lid, van deze wet van overeenkomstige toepassing;
c. is artikel 1.2, eerste lid, niet van toepassing op de levering of het transport
van warmte door een leverancier als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, van de Warmtewet,
voor zover het de levering of transport van warmte, bedoeld in artikel 12.12, eerste
lid, betreft.
BM
In artikel 12.22, onderdeel B, wordt «In artikel 3.19, tweede lid, wordt na onderdeel c,
onder verlettering van de onderdelen d en e tot onderdelen e en f, een onderdeel ingevoegd,
luidende:» vervangen door «Artikel 3.19, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan onderdeel c wordt, na onderdeel 2°, een onderdeel toegevoegd, luidende:
3°. warmtebeurzen;
2. Na onderdeel c wordt, onder verlettering van de onderdelen d en e tot onderdelen e
en f, een onderdeel ingevoegd, luidende:»
Toelichting
I. Algemeen
Deze derde nota van wijziging stelt voor het wetsvoorstel Wet collectieve warmte (hierna:
Wcw) te wijzigen en bevat hoofdzakelijk technische en tekstuele correcties en daarnaast
enkele kleine inhoudelijke wijzigingen. Die worden hieronder toegelicht. In de toelichting
per onderdeel is gedetailleerder ingegaan op de wijzigingen.
1. Vereenvoudiging overgangsrecht kleine collectieve warmtesystemen
Met onderdeel BF wordt een vereenvoudiging van het overgangsrecht voor kleine collectieve
warmtesystemen voorgesteld. Op grond van de huidige wettekst dient de gemeente op
grond van artikel 12.2 eerst een aanwijzing te verstrekken, voordat een warmtebedrijf
een ontheffing kan aanvragen. Door de wijziging voorgesteld in artikel 12.11, eerste
lid, is het aan het warmtebedrijf dat een klein collectief warmtesysteem exploiteert
om een ontheffing aan te vragen. Voor zowel gemeenten als warmtebedrijven betekent
dit een substantiële beperking van de regeldruk.
2. Overschrijding grens kleine collectieve warmtesystemen
Op grond van artikel 3.3, tweede lid, onderdeel b, is het college verplicht om een
ontheffing in trekken als de ontheffing geen betrekking meer heeft op een klein collectief
warmtesysteem omdat het aantal verbruikers is gestegen boven het maximum van 1.500.
Door de voorgestelde wijziging van artikel 3.3, zesde lid (onderdeel T, punt 2) wordt
geregeld dat de ontheffing alleen een aanwijzing voor een warmtekavel wordt als deze
naar een warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang of een warmtegemeenschap
gaat. Met het nieuw ingevoegde zevende lid (onderdeel T, onder punt 3) wordt bepaald
dat tot zeven jaar na inwerkingtreding van het artikel het aangewezen warmtebedrijf
ook een ander warmtebedrijf dan een warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang
of een warmtegemeenschap kan zijn, als er geen warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang
of geen warmtegemeenschap bij het college kenbaar heeft gemaakt aangewezen te willen
worden. Artikel 2.6, derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, waardoor
deze periode eventueel nog met drie jaar verlengd kan worden.
3. Overgangsrecht warmtetransportnetten
De Wcw kent op dit moment geen overgangsrecht voor bestaande warmtetransportnetten
als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Wcw. Met de voorgestelde wijziging in onderdeel BG
wordt hierin voorzien (artikel 12.12a). Dit sluit aan bij de benadering die is gekozen
voor collectieve warmtevoorzieningen, waarbij projecten die zich in een vergevorderd
stadium bevinden of al in gebruik zijn onder het overgangsrecht vallen. Hiermee wordt
voorkomen dat op reeds bestaande warmtetransportnetten verplichtingen gelden die bedoeld
zijn voor nieuwe situaties.
4. Overdracht doorslaggevend zeggenschap
In onderdeel J wordt voorgesteld een nieuw artikel 2.10a op te nemen. Waar in de Wcw
op grond van artikel 2.10 is voorgesteld dat het college van burgemeesters en wethouders
(hierna: college) dient in te stemmen met de overdracht van een aanwijzing stelt deze
bepaling voor dat de Minister moet instemmen met een wijziging in de doorslaggevende
zeggenschap in een aangewezen warmtebedrijf. Dit is om een aantal redenen wenselijk.
In de eerste plaats wordt in de Wcw voorgeschreven dat een aanwijzing alleen kan worden
overgedragen aan een warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang of een warmtegemeenschap.
Dit heeft als doel om de transitie van privaat naar publiek niet langer te laten duren
dan nodig. Dit is bij een wijziging van zeggenschap ook van belang. Verder wordt in
artikel 2.10 voorgeschreven dat de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) een
bekwaamheidstoets uitvoert op de partij die de aanwijzing overneemt. Ook dit is net
zo goed relevant bij een wijziging van de doorslaggevende zeggenschap.
Omdat een wijziging van de doorslaggevende zeggenschap plaatsvindt op het niveau een
warmtebedrijf is het, in het geval dat een warmtebedrijf op een groot aantal warmtekavels
actief is, werkt vertragend als alle individuele colleges waar het warmtebedrijf actief
is hiermee zouden moeten instemmen. Om die reden is voorgesteld deze bevoegdheid bij
de Minister te leggen. De doorslaggevende zeggenschap kan alleen worden overgedragen
indien door deze overdracht de zeggenschap direct of indirect komt te berusten of
blijft berusten bij de Staat der Nederlanden, een provincie, gemeente of ander openbaar
lichaam. Tijdens de ingroeiperiode is deze regel niet van toepassing indien één van
de genoemde openbare lichamen niet binnen een bepaalde termijn heeft aangegeven de
doorslaggevende zeggenschap in het aangewezen warmtebedrijf over te willen nemen.
Alvorens een aanvraag voor instemming wordt gedaan, dient de ACM een bekwaamheidstoets
uit te voeren op het andere warmtebedrijf aan wie het doorslaggevende zeggenschap
wordt overgedragen. Bij de aanvraag voor instemming dient een positief besluit van
de ACM te worden bijgevoegd. Op de eventuele overdracht van het warmtenet is artikel 2.44
van overeenkomstige toepassing. Dit is voorgesteld in onderdeel P, onder punt 4.
5. Gevolgen van de nota van wijziging
Naar verwachting zal de nota van wijziging op een aantal onderdelen leiden tot vermindering
van de regeldruk. Voor bestaande warmtetransportnetten wordt overgangsrecht geïntroduceerd
zoals eerder is gekozen om voor bestaande collectieve warmtevoorzieningen overgangsrecht
op te nemen (onderdeel BG). Daardoor gelden niet alle verplichtingen die horen bij
nieuwe situaties waarbij een warmtetransportbeheerder een aanvraag indient na inwerkingtreding
van de Wcw (zoals bijvoorbeeld de toets van de ACM). Verder is met onderdeel BF de
regeldruk voor bestaande kleine collectieve warmtesystemen beperkt. In de huidige
wettekst dient de gemeente op grond van artikel 2.12 eerst een aanwijzing te verstrekken,
voordat een warmtebedrijf een ontheffing kan aanvragen. Door de wijziging van artikel 12.11,
eerste lid, kan direct een ontheffing worden aangevraagd (onderdeel BF). Uit onderdeel AZ
kan enige regeldruk volgen. Groepsmaatschappijen behorende tot dezelfde groep dienen
die samen één collectieve warmtevoorziening exploiteren worden verplicht binnen een
bepaalde termijn na inwerkingtreding van dit artikel aan te geven welke van deze groepsmaatschappijen
het aangewezen warmtebedrijf zal zijn. De regeldruk die hieruit volgt is evenwel beperkt.
Omdat de overige punten veelal technische en tekstuele correcties zijn vloeit daar
geen aanvullende regeldruk uit voort.
6. Consultatie
De nota van wijziging is afgestemd met de meest betrokken stakeholders: Energie-Nederland,
VNG, IPO, NBNL en andere direct belanghebbende partijen. Naar aanleiding van de inbreng
zijn een aantal aanpassingen gedaan. Duidelijker is aangegeven wat verstaan dient
te worden onder indirect aandeelhouderschap (onderdelen C en AC). In de leveringsovereenkomst
moet worden opgenomen aan welke kenmerken de woning van de verbruiker moet voldoen
zodat hij met de geleverde warmte zijn huis voldoende warm krijgt. Om bestaande verbruikers
te beschermen tegen onredelijke eisen door het warmtebedrijf, is voor bestaande situaties
opgenomen dat de huidige kenmerken van de woning daaraan worden geacht te voldoen.
Naar aanleiding van opmerkingen is er uitzondering gemaakt voor situaties waarbij
er sprake is van gebrekkig onderhoud of verkeerd inregelen van de binneninstallatie.
Hierover kunnen nadere regels worden gesteld in lagere regelgeving (onderdeel BI).
Voor de warmtetransporttariefregulering is de mogelijkheid gecreëerd om voor bepaalde
goederen en diensten in de lagere regelgeving te besluiten om ex-post tariefregulering
te introduceren (onderdelen AM, AN en AO). Voor het overige zijn ook technische en
tekstuele suggesties overgenomen naar aanleiding van de inbreng van stakeholders.
II. Nadere toelichting per onderdeel
Onderdelen A, Z, AA en AB
In onderdeel A, onder punt 3, wordt in artikel 1.1 de definitie van warmtenet verduidelijkt
zodat beter tot uiting komt dat deze definitie ook ziet op collectieve warmtesystemen
waarbij één of meer leveringsaansluitingen op hetzelfde perceel gelegen zijn als de
productie-installatie. In het verlengde hiervan wordt in onderdeel B, onder punt 2,
artikel 1.2, eerste lid, onderdeel b, aangepast om te verduidelijken dat collectieve
warmtesystemen waarbij één of meer leveringsaansluitingen op hetzelfde perceel liggen
als de productie-installatie, onder het regime van de Wcw vallen.
In de definitie van warmtetransportbeheerder wordt met onderdeel A, onder punt 4,
«onderneming» vervangen door «warmtetransportonderneming» en na «artikel 5.1, eerste
lid,» ingevoegd «of artikel 12.12a, eerste lid,». Tevens wordt een nieuwe definitie
van warmtetransportonderneming toegevoegd. Beoogd wordt om hiermee artikel 5.1, eerste
lid, te verduidelijken. Daartoe zijn met de onderdelen Z, AA en AB ook aanpassingen
voorgesteld in hoofdstuk 5.
Onderdelen B en W
Met onderdeel B, onder punt 4, wordt voorgesteld om de delegatiegrondslag in artikel 1.2,
vierde lid uit te breiden. Beoogd wordt om nadere regels te stellen wanneer sprake
is van (door)levering van warmte door verhuurders en VvE’s. In de huidige Warmtewet
is al gekozen om op deze situaties alleen de meet- en factuurverplichtingen van toepassing
te verklaren. Voor wat betreft de levering door de VvE aan zijn eigen leden is deze
keuze ingegeven door de overweging dat het niet nodig is om een appartementseigenaar
te beschermen tegen de VvE waar hij zelf lid van is. Voor wat betreft huurders die
warmte geleverd krijgen door hun eigen verhuurders geldt dat zij al beschermd worden
door het huurrecht. Signalen uit de praktijk wijzen erop dat met name bij VvE’s in
nieuwbouwsituaties de individuele appartementseigenaren onvoldoende zeggenschap hebben
over de wijze waarop de warmtevoorziening wordt ingericht. Met deze delegatiegrondslag
kan in het Besluit collectieve warmte nader worden ingekaderd wat wordt verstaan onder
het transport en doorlevering van warmte door een verhuurder en een VvE. In onderdeel W,
onder punt 3, is een vergelijkbare bepaling opgenomen voor de levering van warmte
door een verhuurder en een VvE die levert aan eigen huurders of leden.
Onderdelen C en AC
In artikel 2.2 van de Wcw wordt bepaald aan welke vereisten voldaan moet worden om
een aanvraag in te kunnen dienen om aangewezen te worden. In het artikel 2.2, eerste
en derde lid, wordt met onderdeel C, onder punt 1, «die een volledige dochtermaatschappij
is van» vervangen door «waarvan alle aandelen gehouden worden door». Ook wordt het
derde lid van overeenkomstige toepassing verklaard. Deze formulering sluit beter aan
bij wat gangbaar is in het ondernemingsrecht.
Met onderdeel C, onder punt 2, is artikel 2.2, derde lid vervangen door een nieuw
derde lid. Hierin komt beter tot uiting wat onder het indirect berusten wordt verstaan.
Een openbaar lichaam zoals de Staat der Nederlanden, een provincie of gemeente, kan
op grond van artikel 2.2, eerste lid, onderdeel a, voor meer dan 50% van de aandelen
direct deelnemen in een warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang. Meer dan
50% van de aandelen kunnen ook indirect berusten bij één of meerdere openbare lichamen.
Het gaat hier dan om een rechtspersoon waarvan de aandelen voor meer dan 50% van de
aandelen in handen zijn van één of meerdere openbare lichamen. Het nieuwe derde lid
maakt meerdere tussengelegen rechtspersonen mogelijk, mits de aandelen van elke schakel
in de keten (dat wil zeggen elke rechtspersoon) voor meer dan 50% in handen zijn van
één of meerdere openbare lichamen.
Daarnaast kunnen ook volledig private partijen met een rechtspersoon als minderheidsaandeelhouder
deelnemen aan een warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang, een warmtenetbedrijf
of rechtspersoon die indirect deelneemt in een warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang,
zolang de aandelen van de rechtspersonen maar voor meer dan 50% in handen zijn van
één of meerdere openbare lichamen. Voor de warmtetransportbeheerder wordt in onderdeel AC
een vergelijkbare formulering voorgesteld.
Onderdeel D
In onderdeel D, onder punt 1, wordt voorgesteld in artikel 2.3, eerste lid, te herschikken
en opnieuw vast te stellen in verband met de leesbaarheid. Daarnaast zijn enkele tekstuele
wijzigingen aangebracht om beter tot uiting te laten komen dat in het artikel private
minderheidsaandeelhouders geen statutaire of contractuele afspraken mogen maken als
dit ertoe leidt dat feitelijk geen sprake meer is van publiek doorslaggevende zeggenschap
(met uitzondering van hetgeen bepaald is in artikel 2.3, derde lid), maar dat publieke
aandeelhouders, leden of vennoten onderling wel dergelijke afspraken mogen maken.
Doel van het artikel is immers dat de openbare lichamen feitelijke doorslaggevende
zeggenschap moeten behouden, dit staat niet in de weg aan statutaire of contractuele
afspraken tussen de publieke aandeelhouders, leden of vennoten.
In onderdeel D, onder punt 2, wordt voorgesteld dat het eerste lid van overeenkomstige
toepassing is op het warmtenetbedrijf met een publiek meerderheidsbelang genoemd in
artikel 2.2, eerste lid, onderdeel b. Op deze wijze is geregeld dat ook in dat geval
geen statutaire of contractuele afspraken gemaakt kunnen worden waardoor de publieke
meerderheidsaandeelhouders in het warmtenetbedrijf feitelijk geen doorslaggevende
zeggenschap over het warmtenetbedrijf hebben.
In artikel 2.3, zesde lid, is bepaald dat het bestuur van een warmtebedrijf met een
publiek meerderheidsbelang de tarieven voor een verbruiker vaststelt en niet de aandeelhouders.
Zoals toegelicht is in de tweede nota van wijziging moet het bestuur van een warmtebedrijf,
aan wie immers de verantwoordelijkheid voor de bedrijfsvoering van de onderneming
is toevertrouwd, het best in staat worden geacht de tarieven zodanig vast te stellen
dat het belang van een gezonde bedrijfsvoering daarmee wordt gediend. Om te voorkomen
dat binnen het warmtebedrijf statutaire of contractuele afspraken worden gemaakt die
de bedoeling van dit lid doorkruisen, is in onderdeel D, onder punt 4, artikel 2.3,
vijfde lid, aangevuld. In de aanvulling is ook rekening gehouden met de mogelijkheid
dat een warmtebedrijf een personenvennootschap is, zoals bijvoorbeeld een warmte joint-venture.
Van belang is dat ten aanzien van een warmtebedrijf dat wordt geëxploiteerd binnen
een publiek gedomineerde personenvennootschap, in de vennootschapsovereenkomst of
anderszins afspraken met betrekking tot het bestuur dan wel beheer van de vennootschap
zodanig worden ingericht, dat de besluitvorming ten aanzien van de tariefstelling
niet wordt beheerst door de venno(o)t(en) die de publieke partijen zijn in de vennootschap
of door derden buiten de vennootschap. De achtergrond daarvan is, kort gezegd, dat
de personenvennootschap geen rechtspersoonlijkheid heeft, niet de orgaanstructuur
van een rechtspersoon kent en geen statuten heeft. Daarom zal via het vennootschapscontract
op de hiervoor omschreven wijze aan dit artikellid recht kunnen worden gedaan.
Onderdeel J
Dit onderdeel is reeds toegelicht in paragraaf 4.
Onderdelen P, V en AD
Met de toevoeging in onderdeel P, onder punt 1, wordt beoogd te voorkomen dat door
de economische eigendom van het warmtenet geheel of deels over te dragen aan een derde
of het warmtenet geheel of deels te bezwaren met een zekerheidsrecht ten gunste van
een directe of indirecte aandeelhouder of certificaathouder van het warmtebedrijf
de feitelijke zeggenschap over het warmtenet direct of op termijn niet langer bij
het warmtebedrijf rust. Hierdoor zou het aangewezen warmtebedrijf bijvoorbeeld niet
langer kunnen beschikken over het warmtenet hetgeen wel noodzakelijk is om de taken,
bedoeld in artikel 2.12, uit te kunnen voeren. Een vergelijkbare bepaling is opgenomen
voor kleine collectieve warmtesystemen in onderdeel V en voor warmtetransportnetten
in onderdeel AD.
Onderdelen S en X
Met onderdeel S, onder punt 2, wordt door een aanpassing in artikel 3.1, zevende lid,
erin voorzien dat de afwijzingscriteria genoemd in het zevende lid ook toegepast kunnen
worden voor een situatie waarbij wel een warmtekavel is vastgesteld, maar nog geen
warmtebedrijf is aangewezen. In onderdeel X is voorgesteld artikel 4.2 op vergelijkbare
wijze te wijzigen.
Onderdeel T
Dit onderdeel is reeds toegelicht in paragraaf 2.
Onderdelen W en Y
Wanneer het college een ontheffing heeft gegeven aan een VvE of verhuurder op grond
van artikel 4.1, moet een aangewezen warmtebedrijf op de hoogte zijn van de van rechtswege
ontstane besluit zodat dit bedrijf bezwaar en beroep kan indienen. In artikel 4.1,
derde lid, is met onderdeel W, onder punt 1, toegevoegd dat een besluit in de Staatscourant
gepubliceerd dient te worden of op andere geschikte wijze binnen twee weken nadat
het besluit van rechtswege is verleend. Een vergelijkbare bepaling is voorgesteld
in onderdeel Y. Ook is een delegatiegrondslag toegevoegd om nadere regels te kunnen
stellen over de melding.
Onderdeel AE
Met onderdeel AE wordt voorgesteld om in artikel 5.16 het woord warmteprogramma telkens
te vervangen met warmtetransportprogramma om verwarring met het gelijknamige warmteprogramma
uit de Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie (Wgiw) te voorkomen.
Onderdeel AF
Met onderdeel AF wordt artikel 5.17 gewijzigd. Met de aanpassing wordt mogelijk gemaakt
dat ook een college warmtetransportcapaciteit kan contracteren en dit desgewenst kan
overdragen aan een warmtebedrijf in zijn gemeente nadat deze is aangewezen. Ook is
het mogelijk om hier in het Besluit collectieve warmte nadere regels voor te stellen.
Onderdeel AL
Deze aanpassing betreft het corrigeren van het onterecht wegvallen van onderdeel b
in het eerste lid van artikel 7.13c.
Onderdelen AM, AN en AO
Onderdelen AM, AN en AO maken het mogelijk om voor bepaalde goederen en diensten van
de warmtetransportbeheerder af te wijken van de tariefmethodiek zoals beschreven in
artikelen 7.25 en 7.26. In die tariefmethodiek stelt de ACM eerst de toegestane inkomsten
vast, en maakt het warmtetransportbedrijf een tariefvoorstel dat de ACM aan deze toegestane
inkomsten toetst. Voor sommige goederen en diensten kan het meer voor de hand liggen
om een ex-post tariefregulering te hanteren. In dat geval berekent de warmtetransportbeheerder
de daadwerkelijke kosten van deze goederen en diensten door aan de afnemer, en toetst
de ACM achteraf of inderdaad alleen de gemaakte kosten zijn doorberekend. Bij of krachtens
algemeen maatregel van bestuur wordt bepaald op welke goederen en diensten deze afwijkende
methodiek van toepassing zal zijn. Het kan bijvoorbeeld gaan om goederen en diensten
waarvan de kosten per individuele verbruiker sterk kunnen verschillen (zoals aansluiten
of afsluiten) of waarvan de kosten los staan van de overige kosten en die de warmtetransportbeheerder
mogelijk niet kan beïnvloeden (zoals de kosten van pompenergie). Ook kunnen nadere
regels worden gesteld over de (berekening van de) daadwerkelijke kosten die ten grondslag
liggen aan de tarieven van deze goederen en diensten.
Onderdeel AP
Met onderdeel AP zijn enkele artikelen toegevoegd aan artikel 9.1 van de Wcw, waarin
het toezicht door de ACM en het college zijn uitgewerkt.
Onderdeel AW
Onderdeel AW regelt met een nieuw artikel 11.8 in welke gevallen de lex silencio positivo
niet van toepassing is. Een positief besluit zonder dat een aanvraag inhoudelijk is
beoordeeld, staat op gespannen voet met het oogmerk van deze wet, namelijk de bescherming
van de publiek belangen. Een aanvraag om een aanwijzing of ontheffing zal daarom in
het publiek belang altijd moeten worden beoordeeld. Of een warmtebedrijf in staat
is een collectieve warmtevoorziening of een klein collectief warmtesysteem aan te
leggen en te exploiteren is van belang te beoordelen omdat dit grote gevolgen kan
hebben voor de bescherming van de leveringszekerheid, consumenten, klimaat en milieu.
Daarbij past niet dat een aanwijzing wordt verleend enkel doordat een termijn verloopt.
Onderdeel AY
Uit de praktijk is gebleken dat warmtebedrijven verschillende delen van een collectieve
warmtevoorziening exploiteren met afzonderlijke juridische entiteiten die tot dezelfde
groep behoren. Dat kan in de eerste plaats het gevolg zijn van het feit dat het deel
van de collectieve warmtevoorziening waarmee de warmte van de warmtebron wordt getransporteerd
naar het deel van de collectieve warmtevoorziening waarmee daadwerkelijk wordt geleverd
in handen is van verschillende juridische entiteiten behorende bij dezelfde groep
(groepsmaatschappijen). Met onderdeel AY, onder punt 1, wordt het woord «en» in artikel 12.2,
tweede lid, vervangen door «of». Dat betekent dat ook het deel van de collectieve
warmtevoorziening waarmee enkel het transport van warmte wordt verzorgd onder het
overgangsrecht komt te vallen. Daarnaast valt ook de groepsmaatschappij die de exploitatie
van de collectieve warmtevoorziening waarmee daadwerkelijk wordt geleverd onder het
overgangsrecht. Omdat artikel 12.3 op deze situatie van toepassing is zullen deze
gebieden samengevoegd moeten worden tot één aanwijzing voor een warmtekavel.
Onderdelen AZ, BE en BA
De voorgestelde wijziging in onderdeel AZ leidt tot een vereenvoudiging van het overgangsrecht.
Niet langer hoeft het college op grond van artikel 12.2 eerst verschillende aanwijzingen
te verlenen als samenvoeging van gebieden aan de orde is. Het college kan volstaan
met het verlenen van één aanwijzing na samenvoeging van de gebieden waarop de collectieve
warmtevoorziening betrekking heeft.
De exploitatie van verschillende delen van een collectieve warmtevoorziening door
groepsmaatschappijen kan ook het gevolg zijn van de gefaseerde aanleg van een collectieve
warmtevoorziening. Voor elke substantiële uitbreiding wordt dan weer een nieuwe juridische
entiteit opgericht. Dit leidt er in beginsel toe dat niet voldaan wordt aan het criterium
in het eerste lid, onderdeel b, dat het moet gaan om «hetzelfde warmtebedrijf», zodat
er geen verplichting ontstaat om te samenvoegen. Omdat dit wel als wenselijk wordt
gezien, is in onderdeel AZ voorgesteld om aan artikel 12.3, eerste lid, onderdeel b,
toe te voegen dat indien niet hetzelfde warmtebedrijf warmte levert maar verschillende
groepsmaatschappijen behorende tot dezelfde groep, dat deze groepsmaatschappijen binnen
een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde termijn na inwerkingtreding
van dit artikel aangeven welke van deze groepsmaatschappijen het aangewezen warmtebedrijf
zal zijn. Uit de wijziging in onderdeel BE, onder punt 3, volgt dat de eigendom van
het warmtenet niet overgedragen hoeft te worden op de groepsmaatschappij die de aanwijzing
krijgt. Met onderdeel BA, wordt artikel 12.4 gewijzigd waardoor op de berekening van
de duur van de aanwijzing artikel 12.4, tweede tot en met zesde lid en achtste lid,
van overeenkomstige toepassing is.
Onderdeel BF
Dit onderdeel is reeds toegelicht in paragraaf 1.
Onderdeel BG
Dit onderdeel is reeds toegelicht in paragraaf 3.
Onderdeel BI
Met onderdeel BI worden twee artikelen ingevoegd. Artikel 12.14b betreft een artikel
waarin het wordt verboden om in strijd te handelen met een voorschrift of beperking
verbonden aan de in dit artikel genoemde besluiten op grond van hoofdstuk 12. Bij
overtreding van dit artikel kan een last onder dwangsom worden opgelegd.
Het nieuw ingevoegde artikel 12.14c betreft de eisen aan een binneninstallatie voor
bestaande situaties. De Wcw bepaalt dat in de leveringsovereenkomst moet worden opgenomen
aan welke eisen de binneninstallatie moet voldoen en wat de warmtebehoefte van het
gebouw is. Dit is nodig zodat met de door het warmtebedrijf geleverde warmte de ruimte
voldoende verwarmd of gekoeld kan worden en de hoeveelheid warm tapwater die geleverd
wordt inzichtelijk is. Er wordt ook omschreven wat het betekent dat het huis voldoende
verwarmd kan worden (binnentemperatuur 20 graden Celsius bij –10 graden Celsius).
De vereisten waaraan de binneninstallatie moet voldoen en de warmtebehoefte van het
gebouw zijn van belang voor de leveringszekerheid die het warmtebedrijf moet verzekeren
(artikel 2.17, tweede lid). In de nieuwe situaties doet het warmtebedrijf bij inwerkingtreding
van de nieuwe eisen in de Wcw een aanbod voor een aansluitovereenkomst, waarin deze
eisen zijn opgenomen. De verbruiker kan dan beslissen of hij van het aanbod gebruik
wil maken onder deze voorwaarden. In bestaande situaties moeten de bestaande leveringsovereenkomsten
worden overgezet naar nieuwe overeenkomsten die aan de eisen van de Wcw voldoen. De
huidige Warmtewet schrijft niet voor dat een leveringsovereenkomst de binneninstallatie
en de warmtebehoefte van het gebouw omschrijft. Ook zijn er geen specifieke voorschriften
over wat het betekent dat de geleverde warmte voldoende is om het huis te verwarmen.
Een leveringsovereenkomst moet alleen de minimum- en maximum temperatuur van warmte
specificeren. Dit brengt het risico met zich mee dat als er nu nog geen eisen ten
aanzien van binneninstallatie of isolatie (die de warmtebehoefte van het gebouw bepaalt)
in de leveringsovereenkomst staan, het warmtebedrijf in een nieuwe leveringsovereenkomst
eisen gaat opnemen waaraan de verbruiker op het moment van inwerkingtreding van de
nieuwe eisen in de Wcw niet voldoet.
Als het warmtebedrijf eenzijdig hoge eisen stelt aan de binneninstallatie of isolatie
in bestaande situaties, moet de verbruiker of kosten maken om de binneninstallatie
en isolatie aan te passen, of is hij niet verzekerd van voldoende warmte. Dit geldt
zowel in de situatie dat bestaande leveringsovereenkomsten geen eisen stellen dan
wel eisen stellen die niet voldoen aan de nieuwe eisen onder de Wcw. Voor deze gevallen
wordt nu in overgangsrecht voorzien. De kenmerken van de binneninstallatie en de warmtebehoefte
van het gebouw zoals die op het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen 2.15
en 2.30 in een leveringsovereenkomst staan, of, als ze niet in deze leveringsovereenkomst
staan, de op dat tijdstip aanwezige binneninstallatie en geldende warmtebehoefte van
het gebouw, worden beschouwd als te voldoen aan de nieuwe eisen van de Wcw. Om te
voorkomen dat de verbruiker zijn binneninstallatie of het gebouw slecht onderhoudt
of niet correct inregelt en vervolgens van het warmtebedrijf eist dat hij een warmte
met hogere temperatuur levert om het huis voldoende te kunnen verwarmen, is hierop
een uitzondering opgenomen voor situaties waarin er sprake is van gebrekkig onderhoud
of verkeerd inregelen van de binneninstallatie. In de meeste situaties zal het voor
de verbruiker duidelijk zijn wanneer er sprake is van gebrekkig onderhoud of verkeerd
inregelen. In het derde lid is echter de mogelijkheid opgenomen bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur hierover nadere regels te stellen.
Onderdeel BJ
Met onderdeel BJ wordt voorgesteld artikel 12.16 aan te vullen en opnieuw vast te
stellen in verband met de leesbaarheid. Verder zijn in dit artikel enige tekstuele
wijzigingen aangebracht.
Onderdelen BK en BL
Met artikel BL wordt voorgesteld artikel 12.17 aan te vullen en opnieuw vast te stellen
in verband met de leesbaarheid. Artikel 12.17, eerste lid, van de Wcw bewerkstelligt
dat de in dit lid genoemde artikelen van de Warmtewet en de daarop gebaseerde bepalingen
van toepassing blijven zolang een bestaand warmtebedrijf (een leverancier als bedoeld
in artikel 1 van de Warmtewet) nog geen aanwijzing op grond van artikel 12.2 of 12.3
heeft verkregen. Een aantal bepalingen in dit wetsvoorstel komt pas betekenis toe
als een aanwijzing voor een warmtekavel is verleend. Dit geldt bijvoorbeeld voor de
taken, bedoeld in artikel 2.12, maar ook voor de duurzaamheidsnormen en de leveringszekerheidsrapportage.
Ook de tariefregulering voor aangewezen warmtebedrijven en warmtebedrijven zal mogelijk
eerst na een half jaar in werking treden. Met het oog hierop is in het eerste lid
voorgesteld dat onder andere de tariefregulering van de Warmtewet tijdelijk nog van
toepassing zal zijn evenals de verplichting zorg te dragen, voor een betrouwbare levering
van warmte tegen redelijke voorwaarden en een goede kwaliteit van dienstverlening.
Niet alle artikelen uit dit wetsvoorstel komen pas betekenis toe als een aanwijzing
voor een warmtekavel is verleend. In het tweede lid zijn de artikelen genoemd die
direct na inwerkingtreding van dit artikel en zonder dat bestaande warmtebedrijven
een aanwijzing hebben verkregen van overeenkomstige toepassing kunnen zijn op deze
warmtebedrijven. Het betreft de regels over de onderbreking van warmte, de bepalingen
die consumenten beschermen en de meetverplichtingen. Het zou onwenselijk zijn als
deze verplichtingen pas na het verlenen van de aanwijzing aan een bestaand warmtebedrijf
betekenis zouden krijgen. Ook is in onderdeel c geregeld dat het verbod op transport
en levering, bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, nog niet van toepassing is. Hiermee
wordt voorkomen dat de levering van warmte tijdelijk verboden is zo lang een bestaand
warmtebedrijf nog geen aanwijzing is verleend.
Het derde en vierde lid geeft een specifieke regeling voor de tariefregulering die
mogelijk pas na een half jaar in werking zal treden maar nog voordat bestaande warmtebedrijven
een aanwijzing op grond van artikel 12.2 of 12.3 hebben verkregen. Uit het derde lid
volgt dat als de tariefregulering in dit wetsvoorstel voor fase 1 eerder in werking
treedt dan een bestaand warmtebedrijf op grond van artikel 12.2 of 12.3 is aangewezen,
de tariefregulering van de Warmtewet niet langer van toepassing is maar de tariefregulering
in dit wetsvoorstel.
Indien de tariefregulering op grond van dit wetsvoorstel voor warmtebedrijven nog
niet in werking is getreden maar een warmtebedrijf is al wel aangewezen op grond van
artikel 2.5, 2.7, 12.2 of 12.3 is op grond van het vijfde lid de tariefregulering
van de Warmtewet tijdelijk van overeenkomstige toepassing. Hiermee wordt voorkomen
dat voor deze warmtebedrijven geen tariefregels gelden.
Het met onderdeel BL ingevoegde artikel 12.17a is grotendeels gelijk aan de regeling
in artikel 12.17. Artikel 12.17a bevat een vergelijkbare regeling maar dan voor bestaande
situaties waarbij een leverancier als bedoeld in de Warmtewet met een klein collectief
warmtesysteem warmte levert maar nog geen ontheffing op grond van artikel 12.11 heeft
verkregen. Ook dan zal is de Warmtewet tijdelijk van toepassing zijn zolang er geen
ontheffing is verstrekt.
Verder is ten behoeve van de duidelijkheid met onderdeel BL een nieuw artikel 12.17b
toegevoegd voor situaties waarbij sprake is van bestaande verhuurders en verenigingen
van eigenaars. Dit artikel vervangt artikel 12.17, vijfde lid. Daarbij zijn alleen
kleine tekstuele wijzigingen aangebracht. In dit artikel is voorgesteld dat indien
een verhuurder, VvE of een daarmee vergelijkbare rechtsvorm binnen een half jaar op
grond van artikel 2.11 nog geen melding heeft gedaan van de levering van warmte, de
regels in dit wetsvoorstel met betrekking tot de meetverplichtingen en de facturering
voor ten hoogste een half jaar van toepassing zijn. Ook geldt het verbod in artikel 1.2,
eerste lid, voor ten hoogste een half jaar niet. Indien er na een half jaar nog geen
melding is gedaan geldt dit lid niet meer en kan er sprake zijn van een overtreding
van het verbod op levering van warmte (artikel 1.2). Met de zinssnede «voor zover
het de levering en transport van warmte, bedoeld in artikel 12.12, eerste lid, betreft»
is beoogd duidelijk te maken dat de regeling alleen ziet op verhuurders en VvE die
zelfstandig warmte leveren en niet warmte doorleveren.
Onderdeel BM
Op grond van artikel 3.19 van de Energiewet zijn infrastructuurbedrijven in beginsel
beperkt tot het hoofdzakelijk verrichten van handelingen en activiteiten die verband
houden met het beheer van transmissie- of distributiesystemen. Voor elektriciteit,
gas en waterstof geldt op basis van artikel 3.19, tweede lid, onderdeel a, dat infrastructuurbedrijven
ook handelingen en activiteiten mogen uitvoeren die betrekking hebben op beurzen voor
deze energiedragers. De huidige wettekst voorziet echter niet in een vergelijkbare
mogelijkheid ten aanzien van warmtebeurzen. Met de voorgestelde wijziging in onderdeel BM
wordt in artikel 3.19 geregeld dat infrastructuurbedrijven ook handelingen en activiteiten
mogen verrichten die verband houden met warmtebeurzen. Daarmee wordt het mogelijk
voor infrastructuurbedrijven om, indien gewenst, een rol te vervullen bij de inrichting
en het beheer van een handelsplaats voor warmte. De voorgestelde wijziging is in lijn
met de mogelijkheid die onder de Gaswet en Elektriciteitswet 1998 reeds bestond (waar
gesproken wordt over energiebeurzen).
Overige onderdelen
De overige onderdelen A, onder punten 1 en 2, B, onder punt 1, D, onder punten 3 en
5, E, F, G, H, I, K, L, M, N, O, P, onder punten 2 en 3, Q, R, S, onder punt 1, U,
AG, AH, AI, AJ, AK, AQ, AR, AS, AT, AU, AV, AX, BA, BB, BC, BD, BE, onder punten 1
en 2, en BH bevatten kleine of tekstuele wijzigingen. In verband met de leesbaarheid
zijn enkele artikelen opnieuw vastgesteld.
De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.T.M. Hermans
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.T.M. Hermans, minister van Klimaat en Groene Groei